Jasper
Mikkers besprak in het Cultureel Café Tilburg, editie 27-11-16, drie
boeken van auteurs die in Tilburg woonachtig zijn, te weten de biografie
Armand en nou ik, van Marcel Groenewegen, Zuchten van Diederik Stapel
en De dag dat de gieren buigen van Anton Dautzenberg. Hieronder vindt u
de uitgeschreven teksten van de besprekingen.
Armand en nou ik
Marcel Groenewegen
Nijgh en Van Ditmar / Topnotch
332 pagina’s
Armand en nou ik is een biografie van de in 1939 geboren en in 2015
overleden muzikant en wietapostel Armand, oftewel Herman George van
Loenhout, oftewel maker van de evergreen Ben ik te min uit 1966. Het
boek is geschreven door Marcel Groenewegen, journalist en bassist bij de
de band The Kik. De titel verwijst naar de eerste singel van Armand, En
nou ik, die verscheen in 1965.
Armand en nou ik is een vlot
geschreven boek, met aandacht voor het milieu waaruit Armand afkomstig
is, zijn kinderjaren (hij was voortdurend ziek, groeide op in een
isolement (ziekenhuizen), had daardoor geen vriendjes), zijn jaren van
succes gevolgd door een periode van vergetelheid en zijn terugkeer op de
bühne aan het einde van zijn leven. Marcel Groenewegen begon net op
tijd aan het boek, in 2015. Hij ontmoette Armand in 2012, op Lowlands
waar The Kik optrad en de band Armand had uitgenodigd voor een
gastoptreden. In 2014 kreeg Van Groenewegen het idee een biografie over
Armand te schrijven, maar die wimpelde zijn verzoek om mee te werken in
eerste instantie af. Later nam hij het voorstel toch aan. Armand leed
aan longkanker en voelde dat zijn einde naderde. Artsen stelden een
chemokuurbehandeling voor, maar Armand weigerde, want dan zou hij zijn
lange rode haar verliezen en dat wilde hij niet. In maart 2015 begon
Groenewegen met schrijven, hetzelfde jaar waarin Armand stierf, en het
is een prestatie van formaat dat hij het boek dit jaar nog voltooide.
Zeker als we zien dat het een dégelijk boek is, met twee fotokaternen,
een uitgebreid notenapparaat, verantwoording en bibliografie.
De
biografie van Groenewegen is niet alleen een degelijk, maar ook een
buitengewoon leesbaar en boeiend boek. Er staan prachtige anekdotes in:
zoals over het Vrouwke van Gemert (19) en Armands eerste optreden in een
vakantiekoloniehuis in Wijk aan Zee (20), als negenjarige, zingend
Zitterd allein en Limburg mi landj, van Jo Erens, waarbij hij zichzelf
op de mondharmonica begeleidde. Later stapte hij over op accordeon en
nog later op gitaar.
Armand woonde bijna heel zijn leven in
Eindhoven. Het boek geeft daarom ook een tijdsbeeld van Eindhoven en
Brabant. Niet dat Armand niet buiten de provincie kwam. Twee keer werd
hij als kind een half jaar ondergebracht in een vakantiekoloniehuis in
Wijk aan Zee. Daar moest hij genezen van ernstige longklachten. De
ervaringen die hij daarbij opdeed, zijn belangrijk voor hem geweest. Ook
verbleef hij in Amsterdam, Ruigoord en Antwerpen, maar steeds ging hij
terug naar Eindhoven.
In het boek worden de hoogte- en
dieptepunten uit het leven van Arman beschreven, maar ook alle
initiatieven die hij wel of niet uitvoerde. Zo wilde hij de middeleeuwse
ridderroman Karel ende Elegast hertalen en op rap zetten. Volgens hem
was Karel ende Elegast een ‘fucking protestsong’. Ook bracht hij Ben ik
te min opnieuw uit, als vinylsingle, samen met Rick de Leeuw. Over ‘Ik
ben te min’ schreef Rick de Leeuw aan Armand: ‘”Ben ik te min” is veel
meer dan een lied. Het is het optimistisch manifest van de eeuwige
jeugd, waar jij zelf een onverwoestbaar voorbeeld van bent.’
Deze
biografie brengt ons heel dicht bij de zanger. Uitgebreid worden aan het
eind Armands laatste dagen beschreven. De manier waarop hij stierf.
Algemeen Dagblad van 26 november 2015 kopte: ‘Afscheid protestzanger
Armand met wietplant op kist’. In de boekenreeks ‘De historie van
blowend Nederland’ komt hij veelvuldig voor.
Het boek is
verschenen bij Nijgh en Van Ditmar / Top Notch. Top Notch is een
platenlabel, dat vooral bekend werd om zijn uitgaven van Nederlandse
hiphop.
ZUCHTEN
Diederik Stapel
Uitgeverij Lucht BV, Nederhorst Den Berg
179 pagina’s
Er zijn in de loop van de tijd veel boeken verschenen van mensen die
iets gruwelijks hebben meegemaakt. Het schrijven hiervan kan
verschillende doelen hebben: voor zichzelf woorden geven aan dat
gruwelijke in de hoop dat het een genezende werking heeft; orde scheppen
in het eigen leven; de plicht voelen getuigenis af te leggen voor het
nageslacht, zodat niet vergeten wordt wat er is gebeurd; of de
verwerking van eigen ervaringen als gids laten functioneren voor anderen
die een weg uit een soortgelijke situatie moeten vinden.
Voor
Diederik Stapel had het schrijven van zijn boek Zuchten heel duidelijk
een helende functie. Nadat was ontdekt dat hij wetenschappelijke fraude
had gepleegd en daarover publikaties verschenen, stortte hij in een
diepe existentiële crisis. Zijn boek is, zo zegt hij, een beschrijving
van de weg die hij heeft afgelegd om een krachtig antwoord te vinden op
de vraag: waarom pleeg ik geen zelfmoord?
Het boek is opgedeeld
in een Proloog, drie hoofdstukken die respectievelijk Stilstand, Omwegen
en Anderen heten. In Stilstand beschrijft Stapel hoe hij zich voelt bij
een depressie, in Omwegen hoe hij probeert zijn depressies aan te
pakken en in Anderen wat het de moeite waard maakt om verder te gaan met
het leven. Dan volgt nog een hoofdstuk dat Uitweidingen heet. Het
bestaat uit uitgewerkte voetnoten.
Het boek is niet makkelijk
om te lezen, zeker niet als je als lezer vermaakt wilt worden.
Beschreven wordt de leegte waarin het hoofdpersonage terecht is gekomen,
en hoe hij die ervaart in allerlei situaties. Daarna wordt een beeld
gegeven van de pogingen die hij doet om uit zijn verlammende nietsdoen
in beweging te komen. Aan het einde van het boek zijn het de anderen die
hem de energie geven het leven weer op te pakken en langs omwegen weer
enig geluk toe te laten. ‘Ik ben niet alleen,’ schrijft hij op een
pagina. ‘Anderen doen een beroep op me.’ De anderen zijn vooral zijn
vrouw, dochters, vrienden. En de enkeling die contact met hem zoekt.
Op de flaptekst staat dat Zuchten ook een zelfhulpgids is voor iedereen
die het leven zo nu en dan wat minder ziet zitten. Dat is
waarschijnlijk de reden dat ik bij het lezen regelmatig het gevoel had
dat het boek niet, of nog niet, voor mij bestemd is. Toch werd ik af en
toe gegrepen. Dat was op de momenten dat de schrijver uit zijn gepieker
stapte, om zich heen keek, en ging schrijven. De momenten waarop hij
zijn andere ik aan het woord laat: niet de wanhopige schuldige, maar de
schrijver die zijn observatievermogen, gevoeligheid en literaire talent
benut en concrete ervaringen beschrijft. Schrijven kan Stapel, zoals in
de scène waarin zijn negenjarige dochter hem overreedt om met haar een
spelletje te doen en zo afleiding te vinden. Doordat het boek toch
vooral uit schrijnend gepieker bestaat, geven zulke pareltjes een goed
gevoel aan de lezer en zijn hart veert op.
Bijzonder aan het boek
is verder het ontbreken van een paginering. Wel is in de drie
hoofdstukken onderaan de pagina een bolletje aangebracht dat naar het
einde van de tekst van groot naar klein gaat, zodat je kunt zien dat je
het eind van het hoofdstuk nadert.
Zuchten is geen literair boek.
Toch zijn het de passages die literair gehalte hebben die het boek
leesbaar houden. Laten we hopen dat Diederik Stapel met dit boek zijn
redenen om te zuchten achter zich heeft gelaten en zichzelf terugvindt
in een reguliere baan of, nog beter, als literair auteur die zijn talent
weet om te zetten in prachtige fictie.
De dag dat de gieren buigen
Anton Dautzenberg
Uitgeverij Atlas Contact
230 pagina’s
In het boek van Diederik Stapel dat ik zojuist besprak, staan de
volgende regels: ‘Hoe help je een blinde? Hoe zorg je dat een blinde
opstaat, in beweging komt en de juiste richting kiest?’ Het lijkt erop
dat de auteur van het volgende boek op deze vraag een antwoord heeft
willen geven.
Afgelopen week is het nieuwe boek van Anton
Dautzenberg verschenen. De dag dat de gieren buigen. Het boek gaat over
een blinde man, Tamalone, die door de stad zwerft en gesprekken
afluistert. De naam is geleend van Arthur van Schendel, een Nederlandse
schrijver van begin twintigste eeuw. Tamalone is het hoofdpersonage in
Een zwerver verdwaald en Een zwerver verliefd, twee romans van Van
Schendel. Het is zeer opmerkelijk en bijna te toevallig dat ook in
Zuchten van Diederik Stapel een wandelaar voorkomt die T. genoemd wordt.
De teksten in De dag dat de gieren buigen bestaan uit gesprekken
en een weergave van dwaaltochten van Tamalone door de stad. Die
gesprekken worden woordelijk weergegeven, als dialogen, zonder verdere
uitleg. Na drie of vier dialogen verschuift de focus steeds naar
Tamalone. Alleen in de fragmenten die over Tamalone gaan, komen we
beschrijvingen tegen. Het gebruik van de dialoog als stijlfiguur en
structuurprincipe gebruikte Dautzenberg al eerder. Zijn boek Samaritaan
is één lange dialoog.
Door voor deze vorm te kiezen, een
opeenvolging van losse fragmenten, kan de schrijver een groot aantal
thema’s aansnijden. Elk gesprek heeft zijn eigen onderwerp. In een
gewone roman is losse fragmenten naast elkaar zetten niet mogelijk, daar
mag nog geen mus van dak vallen, in de woorden van W.F. Hermans, of de
gebeurtenis moet naadloos ingepast zijn in een zich ontvouwend verhaal.
Een roman is dit boek dus zeker niet. Er vindt geen ontwikkeling van
karakters plaats en er ontrolt zich geen verhaal met een plot en
centrale thematiek. Het boek is het best te typeren als een verzameling
korte verhalen die losjes bijeengehouden worden door de figuur van
Tamalone. Daarbij moet verder nog wel gezegd worden dat het ook geen
korte verhalen in traditionele zin zijn, want die kennen ook een opbouw
met een plot. Dautzenbergs nieuwe boek past dus niet binnen een bestaand
genre en dat is een bewuste keuze. Dautzenberg is wars van etiketten en
vertrouwde sjablonen.
Is er in algemene zin iets te vertellen over
de inhoud van het boek, behalve dat een blinde zijn weg door de stad
zoekt en daarbij zijn eenzaamheid koestert en er tegelijk aan probeert
te ontsnappen? Zeker wel. Er zijn terugkerende thema’s aan te wijzen.
Een zo’n thema is ‘kritiek op ingesleten opvattingen en gewoonten’.
Dautzenberg is ook in dit boek veelvuldig bezig de lezer ‘een geweten te
schoppen’, zoals de Belgische schrijver Louis Paul Boon dat ooit
uitdrukte. Vele dialogen zijn pittige gesprekken waarin denkbeelden en
gewoonten kritisch onder loep worden genomen. Er zijn ook fragmenten
waarin maatschappelijke verschijnselen direct of indirect worden
bekritiseerd, zoals bijvoorbeeld een letterlijk weergegeven
telefoongesprek waarin iemand verlekkerd bedenkt op wat voor vreselijke
manier hij eerstejaars studenten bij een ontgroening zal afknijpen. En
een aantal keren formuleren de sprekers opvattingen over de taak van de
schrijver, opvattingen die overeenkomen met meningen die Dautzenberg al
eerder in interviews en boeken verwoordde. Daarin geeft hij ook aan hoe
volgens hem dit boek gelezen moet worden en waarom hij voor de vorm
heeft gekozen die het boek heeft.
Wat de dialogen betreft: die
hebben dikwijls dezelfde vorm: een structuur die doet denken aan de
manier waarop de Griekse filosoof Socrates mensen bewust probeerde te
maken van hun manier van denken: door steeds door te vragen, vraag op
vraag te laten volgen, een methode die de ander bewust moet maken van
inconsequenties, maar ook klem kan zetten en tot wanhoop drijven.
Wie de dialogen leest, stelt zich op een gegeven ogenblik zeker de vraag
wie van degenen die een gesprek voeren, de opvattingen van de schrijver
vertegenwoordigen. Dat is dikwijls niet te zeggen. En soms ook lijkt de
schrijver van het ene personage over te springen naar het andere. Je
zou kunnen zeggen dat Dautzenberg zichzelf ondervraagt in de dialogen.
De ene spreker poneert een opvatting, een stelling, en de andere valt
die aan. Een onderwerp wordt van verschillende kanten bekeken, en
meestal volgt er geen gedeelde conclusie. De lezer moet zelf bepalen
achter wie hij staat of hoe hij over het onderwerp in kwestie denkt.
Zoals we van Dautzenberg gewend zijn, weet hij scherp te formuleren,
houdt hij de lezer alert door absurde voorvallen ten tonele te voeren,
maar ook door het geweten aan te spreken. Menige lezer zal zich aan het
einde van boek afvragen wat voor boek hij gelezen heeft, welk verhaal er
verteld wordt, wat met wat samenhangt, wat de diepere betekenis is van
een aantal fragmenten. Het boek is niet alleen een leesboek, maar ook
een opdracht zelf ordening aan te bengen en betekenis te geven.
Soms zijn de beschrijvingen treffend en vol humor, zoals wanneer
Tamarone op de wc van het station geluiden van poepende mensen
analyseert.
De beste omschrijving van boek en schrijver is te
vinden in het boek zelf wanneer in een dialoog de ene persoon tegen de
ander zegt: ‘Je bent een provocerende poëet’. Die typering benoemt de
twee belangrijkste kanten van het schrijverschap van Anton Dautzenberg:
hij daagt uit, in de positieve zin van het woord, stelt de lezer
uitdagingen, en hij is voortduren bezig een andere werkelijkheid te
scheppen, zoals aan het einde van De dag dat de gieren buigen, waar een
Breugeliaanse processie van bizarre figuren aan het oog van de lezer
voorbij trekt. Een stoet die alleen een dichter kan bedenken.